Eerste metro-SV project in Nederland (t092)
Station
Maashaven in Rotterdam vormt binnen Predore een monument.
Het materiaal is gebaseerd op ontwerp- en advieswerk, begin
jaren 90, voor de RET (het OV-bedrijf van Rotterdam). Destijds
was het project een pilot, waarin aan de hand van een verbouwing
van dit station werd uitgezocht hoe de metrostations in de
Rotterdamse regio vanuit het oogpunt van sociale veiligheid
konden worden geoptimaliseerd.
In Nederland was dit het eerste project waar een metrostation
vanuit het oogpunt van sociale veiligheid werd bekeken en
vervolgens aangepakt. Later zouden andere projecten volgen,
onder andere in Den Haag naar het hooggelegen tramstation
Ternoot (in kader van RandstadRail inmiddels gesloopt en verplaatst).
Ook in Amsterdam zijn/worden metrostations verbouwd.
|
|
Station
Maashaven is gesitueerd aan een hooggelegen metroviaduct in
Rotterdam-zuid, op het punt waar de noord-zuid lopende metrolijn
een oost-west lopende tramlijn kruist. Die tramlijn de bijbehorende
halte liggen op maaiveld. Daarboven bevindt zich het metrostation.
Op niveau +1 ligt een hal waarop alle trappen uitkomen. Nog
een niveau hoger ligt het metrospoor en de twee zijperrons.
De
sociale veiligeheid liet begin jaren 90 sterk te wensen over.
Als gevolg waarvan het gebruik van de metro stagneerde en
zelfs verminderde. De verblijfskwaliteit van het station was
slecht. De hal functioneerde niet goed. Er was bijvoorbeeld
te veel loze ruimte.
Een verbouwing moest hier verbetering in brengen.
De huidige situatie van Maashaven wordt binnenkort gedocumenteerd
in een uitgebreide fotoserie.
De
documentatie van dit precedent is voor een belangrijk deel
gebaseerd op werk verricht in opdracht van het Rotterdamse
OV-bedrijf RET ('Project Sociale Veiligheid', RVDB i.s.m.
De Boer/Aalbers, 1992 - 1995). De omgeving en het station
Maashaven zelf zijn geanalyseerd. Vervolgens is een ontwerp
gemaakt voor een verbouwing die in 1995 voltooid is.
Deze pilot heeft als basis gediend voor de verbouwing van
nagenoeg alle RET-stations in de tien daarop volgende jaren.
Het
probleem van sociale veiligheid in en om Maashaven laat zich
globaal vertalen in twee basisvragen: hoe kunnen subjectieve
en objectieve veiligheid worden bewerkstelligd? Nauwkeuriger:
hoe kunnen bouwkundige, organisatorische, electronische en
electrotechnische maatregelen als materiële conditie
voor het realiseren van veiligheid worden geoptimaliseerd?
In het project heeft de nadruk gelegen op de optimalisering
van bouwkundige maatregelen. Dit accent is gelegd, omdat organisatorische
en aanvullende maatregelen destijds al waren opgenomen in
het zogenaamde clustermodel, de toenmalige beheerorganisatie
van de metro (later weer opgedoekt).
Er bestond echter ook een meer principiële reden om het
primaat bij bouwkundige voorzieningen te leggen. Dergelijke
voorzieningen hebben namelijk een langdurig, meer permanent
karakter. De publieksmelders zijn fraai, maar als er in een
nabije toekomst geen personeel meer blijkt te zijn om op een
melding te reageren, schiet een dergelijke voorziening haar
doel voorbij, of erger, wordt contra-productief; het publiek
verliest zijn vertrouwen. Hetzelfde geldt voor electronische
ondersteuning in de vorm van camera's. Als niemand op de bijbehorende
monitors kijkt verliezen ze grotendeels hun functie.
'Objectieve' versus 'subjectieve' veiligheid - Naast
subjectieve aspecten van (sociale) veiligheid (psychologie
van de ruimtelijke beleving; materiaal- en kleurgebruik; aanwezigheid
van anderen; etc.) spelen objectieve mogelijkheden voor criminaliteit
c.q. onveiligheid in het station Maashaven een niet te verwaarlozen
rol.
De objectieve (on)veiligheid wordt in hoofdzaak bepaald door
twee parameters: (1) de aanwezigheid van vluchtwegen voor
de (potentiële) dader en (2) de mogelijkheid van (fysieke)
controle op de ruimtes waarin die dader zich zou kunnen ophouden.
De parameters hebben betrekking op verschillende vormen van
criminaliteit. Het kan zowel gaan om diefstal, geweldpleging,
als om vandalisme.
Vluchtwegen
- De (potentiële) plegers van verschillende soorten delicten
delen een functionele en ruimtelijke 'logica'. Doorgaans gaat
aan een criminele daad de calculatie van risico, gecombineerd
met ruimtelijk-psychologische inschatting, vooraf. Met andere
woorden, criminelen maken meestal een reële inschatting
van de situatie, met name wat betreft de mogelijkheden om
zich na de delictspleging uit de voeten te maken. Ze zijn
zich bewust van de noodzaak van vluchtwegen.
Situaties rondom openbaar vervoer kenmerken zich door veel
vluchtwegen. Dat geldt met name voor metrostations. Het publiek
moet daar immers goed in en uit kunnen. Bovendien bieden de
metrotreinen zelf een uitstekende gelegenheid om weg te vluchten.
Het probleem als zodanig is dus nagenoeg onoplosbaar. Wel
biedt een station mogelijkheden om de 'gaten' (entrees en
perrons) bewust te situeren en vorm te geven.
Controle
- Potentiële daders zijn doorgaans ook alert op de aanwezigheid
van toezicht. In het algemeen geldt dat sociale controle een
preventieve werking kan hebben. Als dergelijke controle een
informeel karakter draagt, bijvoorbeeld sociale controle uitsluitend
door aanwezig publiek, dat moet evenwel aan de werking ervan
niet te hoge verwachtingen worden gesteld. Met name het openbaar
vervoer, zoals bijvoorbeeld het station Maashaven, leert dat
anoniem publiek meestal niet tot actie bereid is.
Effectieve controle vereist een meer formeel karakter. Overigens
moet het formaliteitsgehalte zeker niet in 'militaire' termen
worden begrepen, dat zou immers de sociale kwaliteit ernstig
schaden; men schiet z'n doel voorbij. Gelet op het probleem
van de onvermijdelijk vluchtwegen moet niettemin aan formele
controle in het openbaar vervoer hoge eisen worden gesteld.
De vraag is hoe met name de bouwkundige condities optimaal
op het aanwezige formele toezicht kunnen worden afgesteld.
Kwaliteit
- De uiteindelijke kwaliteit van het station is voor een belangrijk
deel verbonden met de wijze waarop het publiek de sociale
veiligheid ervaart en beleeft. Natuurlijk moet de objectieve
kant in orde zijn, dat neemt niet weg dat ook aan de subjectieve
aspecten van het veiligheidsprobleem voldoende aandacht moet
worden besteed.
Bouwkundige maatregelen lenen zich hier goed voor. Gegeven
een bepaald niveau van formele controle, kan het station op
een hiermee corresponderend ruimtelijk kwaliteitsniveau gebracht
worden (materiaal, afwerking, onderhoud e.d.).
Context
- Sociale
veiligheid voor een situatie als het metrostation Maashaven
is onlosmakelijk verbonden met de context, in dit geval de
op maaiveld gesitueerde tramhalte en verder uiteraard de omliggende
stadwijk.
Begin jaren 90 bevond de tramhalte zich in deplorabele staat.
Maar ook de wijdere omgeving gaf indicatie dat de sociale
veiligheid hier onder druk stond. De ruimtelijke condities
waren in ieder geval niet optimaal. Bovendien was de situatie
in de nabijgelegen Tarwewijk verontrustend.
De
situatie begin jaren 90 was buitengewoon ongunstig voor sociale
veiligheid. Hieronder wordt deze oude situatie geanalyseerd.
Perrons
en trappen - Materialisering en detaillering van de stationsentrees
op maaiveld lieten te wensen over. Het geheel maakte een verouderde,
enigszins verwaarloosde indruk.
De zichtrelaties scoorden onvoldoende. Dat gold zowel voor
het zicht op en in het station vanuit het tramstation (niveau
0), als voor het zicht vanaf de trappen (tussen +1 en 0) naar
tramperrons.
Ook vanuit de omgeving kwam het tramstation onoverzichtelijk
over.
Hal
(+1) - Op aantal punten stond de sociale veiligheid op het
eerste niveau (de hal) onder druk. Het betrof hier loze ruimte,
een ondoelmatige circulatie van reizigerstromen, het ontbreken
van voldoende visuele controle en een bedompte inrichting.
Non-functionele
ruimte vertegenwoordigt een ongunstige conditie voor sociale
veiligheid. Dergelijke ruimte vervuilt snel, biedt ongewenst
onderdak, is doorgaans slecht controleerbaar, etc. Op het
+1-niveau bevonden zich twee non-functionele ruimtes. Aan
de westelijke zijde, achter de halcabine, werd de puntvormige
ruimte aldaar in het geheel niet gebruikt. Hetzelfde gold
voor een groot deel van de halruimte onder de sporen, in het
bijzonder de noordkant.
De
circulatie op halniveau verliep onbevredigend. Waar sommige
ruimtes niet gebruikt werden, stonden andere delen van de
hal juist onder (te) grote druk. Bovendien kruisten niet alle
publieksstromen op een doelmatige wijze. Dit uitte zich in
een ongelukkig, kruisvormig circulatiepatroon direct tegenover
de halcabine.
Vanuit het oogpunt van veiligheid was deze situatie ongunstig.
Zicht en controle waren lastig effectueerbaar. Bovendien gaven
deze onoverzichtelijke publiekskluwes extra mogelijkheden
voor het plegen van bepaalde delicten (bijvoorbeeld tasjesroof).
Behalve de circulatie in het centrum van de hal (het kruis)
vroeg ook de publieksstroom in de richting van het oostelijke
perron om verbetering. De telgrens lag te dicht bij de halcabine,
de kaartverkoopmachine stond in de weg, de routing naar de
trappen was niet efficiënt vorm gegeven.
De
mogelijkheden voor formeel toezicht in de oude hal waren beperkt.
De halcabine was qua situering, oriëntering, en dimensionering
ongeschikt om als strategisch controlepunt te dienen.
Deze ongunstige situatie werd nog versterkt door de ongelukkige
circulatie en matige ruimtelijke kwaliteit.
De
halruimte straalde een bedompte sfeer uit. Inrichting (maar
ook dimensionering) schiepen ongunstige condities voor ruimtelijke
kwaliteit, en dus ook voor subjectieve veiligheid. De hal
was te donker, te laag (in de zone direct onder de sporen)
en de inrichting was verouderd.
Perrons
(+2) - Op het tweede niveau ging het om vergelijkbare zaken.
Er speelden geen wezenlijk andere problemen als op het hal-niveau.
Non-functionele ruimtes bestonden hier uit dode hoeken aan
de buitenzijde van beide perrons. In principe was dit soort
ruimte goed bruikbaar, maar door verkeerde plaatsing van reclameborden
en andere attributen werd de functionele loop belemmerd. De
perronbreedte was verder aan de krappe kant, terwijl de verdeling
van het reizigersaanbod (circulatie) over de perronlengte
op een ongelijkmatige wijze plaats vond. Deze toestand belemmerde
een adequate controle en maakte het moeilijk op tijd en effectief
in te grijpen bij een criminele calamiteit.
De ruimte onder de stationskap was onoverzichtelijk. Zichtrelaties
werden onderbroken door attributen, met name door reclameborden
tussen de sporen. De mogelijkheden voor een zichtrelatie tussen
westelijk perron en hal bleven onbenut. In het algemeen liet
de kwaliteit van de inrichting te wensen over. Dat gold ook
voor de verlichting, zowel kwantitatief als kwalitatief, op
het niveau van de perrons. De cabine op het oostelijk perron
had geen functie meer; het ding stond in de weg.
Zoals
gezegd, was de situatie begin jaren 90 buitengewoon ongunstig
voor sociale veiligheid. Hieronder worden de uitgevoerde verbeteringen
beschreven.
Niveau
0 (maaiveld)
|
|
De
kwaliteit en zichtbaarheid van de stationentrees op maaiveld
zijn verbeterd. Het dakvlak van de entreevolumes is doorzichtbaar
gemaakt, terwijl van de zuidelijk entree (op het tramperron
richting Beverwaard) de positie van de rolluiken is gewijzigd.
Het entreevolume is er verkleind, zodat een doorgaande, openbare
ruimte ontstaat, ook op die tijden wanneer het station voor
publiek is gesloten. In dit verband is tevens de voet van
de (rol)trappen compacter vormgegeven. De nieuwe, meer open
trappen-entrees bieden zo een meer aantrekkelijke context
voor het aanbrengen van de nieuwe, eveneens trapvormige huisstijlmarkering
van de metrotoegang.
De entrees ter hoogte van de tramperrons behoeven een aangepaste
materialisering. Bewerkte natuursteen markeert ter plekke
het tramperron. Het aldus bewerkstelligde kleureffect verhoogt
het psychologische comfort van het publiek.
Ook de directe omgeving van de entrees vereist de nodige aandacht.
In bijzonder gaat het dan om de ruimte direct grenzend aan
de noordoost kant, dat wil zeggen, pal onder de hal en de
sporen. Hier is extra verlichting vereist, in de vorm van
spots die het plafond en de wanden aanstralen. De buiten-
en onderkant van het gebouw zijn daarom hier in een lichte
kleur worden geschilderd. Verder zijn delen van de bebouwing
op maaiveld weggehaald, namelijk tussen roltrap en relaisruimte
(noordzijde), alsmede tussen roltrap en schakelruimte (zuidzijde).
Niveau
+1 (hal)
Routing
- Ten einde de doorstroming van het publiek te verbeteren
is het routing-patroon in de hal gewijzigd. De tellijn aan
de oostzijde is naar achteren verplaatst, waardoor meer ruimte
op het kruispunt ervoor ontstaat. In dit verband zijn ook
de vorm en positie van de noordwestelijke tellijn verandert.
Bovendien is de kaartautomaat (inclusief bijbehorende leidingkoker
verder noordoostelijk de hal ingeschoven (tot aan nieuwe vide).
Het nieuwe routingpatroon wordt afgedwongen doordat in de
noordoostelijke sector van de hal een vide is gecreëerd
(met tot het plafond doorlopende glazen wanden). Extra verlichting
ter plekke verhoogt het verblijfsklimaat, zowel in de hal
(met de nieuwe kaartautomaat aldaar) als daaronder op maaiveld.
Er is serieus gestudeerd op de mogelijkheid om de rolrap naar
het oostelijke metroperron 180 graden te draaien. Dit zou
in principe het voorgestelde systeem van routing nader kunnen
uitwerken, bijvoorbeeld door de hiervoor genoemde vide nog
verder in oostelijke richting door te trekken. Hiervan is
om constructieve en architectonische redenen afgezien. De
bak van een gedraaide roltrap zou moeten worden gesitueerd
in een constructiegebied met een hoge wapeningsdichtheid en
voorts een hoofddraagbalk kruisen. Doordat de beginzijde van
roltrap en gewone trap een voldoende afstand tot elkaar moeten
bezitten, zou de (gevel)architectuur van het station aan de
oostzijde danig worden aangetast; de gedraaide trap zou ver
door de noordoostelijke hoek heensteken.
'Panopticum'
- Om de fysieke controle mogelijk te maken en tegelijk onderdak
te bieden aan een clustercentrale (inclusief vergaderruimte)
is op halniveau een nieuw bouwwerkje gerealiseerd. De bestaande
halcabine (inclusief de voorzieningenkern er direct achter)
is uitgebreid, zowel in de breedte als in de diepte. De puntvormige
ruimte aan de westelijke kant is opgeheven, dat wil zeggen,
de kleine vides rondom de bestaande (rol)trappen zijn aanzienlijk
vergroot. In constructief opzicht was dit mogelijk; de stijfheid
van het stationsgebouw bleef voldoende.
Door slim gesitueerde raampartijen zijn verschillende zichtrelaties
mogelijk gemaakt. Namelijk, van beide zijkanten naar het tramstation,
aan de voorkant (dat is de kant van de oude halcabine) naar
het gehele verdere +1-niveau (en in principe ook naar delen
van +2). Het hal- en trapverkeer kan zo uitstekend in de gaten
worden gehouden. En dat geldt ook voor de 'vijfde trap' (zie
verderop).
|
|
In
de hal is een nieuw gebouw voor kaartverkoop en toezicht gerealiseerd.
In principe werkt het toezicht aldus volgens het panopticum-principe,
naar de befaamde theorie van J. Bentham (zie afbeelding rechts)
Het
bouwwerk fungeert in feite als een 'panopticum'. In objectieve
zin: er zijn controlerende zichtrelaties gecreëerd; in
subjectieve zin: het 'Panopticum Maashaven' is een lichte
doos met grote vensters waardoor de aanwezigheid van controle
en toezicht in ieder geval wordt gesuggereerd.
Het mag duidelijk zijn dat de verplaatsing van de kaartverkoopautomaat
(inclusief leidingkoker) niet alleen vereist is geweest om
een meer doelmatige routing te bewerkstelligen, maar ook absoluut
noodzakelijk was om het panopticum goed te laten functioneren.
Verderop in de hal en andere delen van het station bevinden
zich meerdere leidingkokers. Waar deze kokers niet verplaatsbaar
zijn, zijn de hoekige en ribbelige ombouwing vervangen door
een gestroomlijnd aluminium profiel.
Niveau
+2 (metro)
Verlichting
- Het verlichtingsniveau is verhoogd. Aansluitend op de oude
buitenarmaturen (tussen de sporen) is een nieuw, langgerekt
'lichtplafond' gemaakt. Aldus is de perronruimte lichter en
is het daarnaast mogelijk om 's-avonds, maar ook overdag vanaf
de omgeving in het station te kijken.
Het reliëf van de bestaande overkapping is eveneens geaccentueerd;
de plastiek ervan komt nu veel beter tot zijn recht. Wel was
het noodzakelijk om de houten onderzijde van de kap van een
lichte kleur verf te voorzien.
Overigens is serieus een andere kapvorm onderzocht, bijvoorbeeld
gelijkend op de kappen van de stations in Spijkenisse. Het
zou zeker het sociale klimaat overdag ten goede komen. De
architectuur van het station zou echter sterk veranderen.
Inrichting
perrons - De perrons zijn zoveel mogelijk gevrijwaard van
obstakels. Vitrines en reclameborden zijn verwijderd en de
oude perroncabine is gesloopt. Op de plek van deze cabine,
is de hemelwaterafvoer naar achteren gezet. Ook de zitbanken
zijn hier naar achteren verplaatst.
In het kader van de huisstijl kunnen affiche- en reclameborden
geplaatst worden, evenwel zonder dat de nieuw verkregen zichtrelaties
worden onderbroken. Banken en andere nieuw te plaatsen attributen
kunnen de verbredingen van de perronruimte (onder de kap)
helpen vullen met nuttige functies.
Verder zijn de ballustrades onder de kap aangepast, namelijk
nieuw uitgevoerd in glas en iets naar voren geplaatst waardoor
de aanwezige nis is verdwenen.
De
vijfde trap - De genomen maatregelen ter verbetering van het
perronniveau staan in het teken van subjectieve veiligheid
(mooier materiaal, lichtere ruimte, etc.), dan wel objectieve
aspecten van criminaliteitspreventie (verbeteren van de ruimtelijke
en fysieke mogelijkheden voor toezicht). Het was verleidelijk
toch ook na te gaan of het probleem van de vluchtwegen niet
op een 'snelle' manier kon worden aangepakt. Daarom is een
verkenning gemaakt van de mogelijkheid om de 'vijfde trap'
uit het station te verwijderen.
In eerste instantie lag een dergelijke onderneming zeer voor
de hand, omdat de vijfde trap een extra verbinding, en tevens
directe kortsluiting, vormt tussen het westelijke perron (richting
Spijkenisse) en het maaiveld. Gelet op de relatief volle treinen
uit de richting van Centraal Station, gecombineerd met de
betrekkelijk excentrische ligging van de overige twee trappen
aan het west-perron, is afgezien van de geopperde mogelijkheid.
Gelukkig vormt de strategische positie van het 'panopticum'
op niveau +1 een betrekkelijk goede compensatie. Vanuit hier
is immers de vijfde trap over de gehele lengte inspecteerbaar.
Overige
maatregelen - Het primaat van de analyse en het schetsontwerp
lag bij de bouwkundige aanpassing van Maashaven. Behalve bouwkundige
waren zeker ook organisatorische maatregelen noodzakelijk.
De oprichting destijds van clustercentrales bood een geschikt
kader om dit soort maatregelen te implementeren.
Zowel bouwkundige als organisatorische maatregelen moesten
verder electronisch en electrotechnisch worden ondersteund.
Ook hier bracht het clustermodel uitkomst. Electronica (b.v.
camerabewaking) en electrotechniek (b.v. detectielussen in
de metrobaan) vormen belangrijke onderdelen van het clustersysteem,
in technische zin.
De toezicht in sociale zin verdient echter ook aandacht. Integratie
van metrobeheer met ander 'veiligheids'projecten is (nog steeds!
situatie voorjaar 2007!) noodzakelijk, in het algemeen met
betrekking tot de openbare ruimte, in het bijzonder voor wat
betreft projecten op het gebied van openbaar vervoer.
Meer binnenkort over recente ontwikkeling in en om Maashaven.