Precedent Documentatie & Registratie - Openbare ruimte in Nederland

Het Damrak in Amsterdam is in verval.

 

   

Openbare ruimte in Nederland

door Rob van der Bijl

Een rondgang door de openbare ruimte van Nederland stemt niet gelukkig. Wat is er aan de hand? Wijs geworden als jurylid van de Omgevingsarchitectuurprijsvraag (OAP, 2004) en als samensteller/webmaster van Predore doet Rob van der Bijl een poging te achterhalen welk probleem aan de Nederlandse openbare ruimte kleeft.

Vorm, gebruik en prestatie vertegenwoordigen de drie dimensies van een volwaardige beoordeling. Wat de beoordeling van openbare ruimte met name zo moeilijk maakt is de onderlinge samenhang, om niet te zeggen verwevenheid van vorm, gebruik en prestatie, zowel qua plaats, als qua tijd. Met name het gebruik van openbare ruimte is van niet te onderschatten invloed op de verandering van de vorm. Dat is wat wordt bedoeld als men zegt dat een ruimte 'sleets' wordt. Maar andersom is de vorm ook van invloed op het gebruik. In een te kleine openbare ruimte wordt gebruik uitgehold of gewoon weggedrukt. Sociale veiligheid komt dan onder druk te staan. En een openbare ruimte waarin geen of onvoldoende rekening is gehouden met gebruik door verkeer resulteert onverbiddelijk in doden en gewonden.
De prestatie wordt in eerste instantie bepaald door vorm en gebruik. Zoals gezegd, als een ruimte te klein is, kan dit nadelig zijn voor gewenst gebruik, waardoor die ruimte wat dit betreft dus slecht presteert. Maar andersom bepaalt de prestatie uiteindelijk ook vorm en gebruik. Als een ruimte bijvoorbeeld slecht presteert qua beheer en veiligheid zal de tijd niet ver weg meer zijn dat de vorm moet worden aangepast en ongewenst gebruik uitgebannen. Helaas is dit scenario van toepassing op veel openbare ruimte in de Nederlandse steden.

Een rondgang door de openbare ruimte van Nederland stemt niet gelukkig. In elke stad zijn weliswaar mooie en goed beheerde plekken aan te treffen, en buiten de stad in polders of op zandgronden geeft een aantal keurig verzorgde wegen aanleiding tot vreugde, maar wat ronduit treurig stemt is de lage gemiddelde kwaliteit van juist de gemiddelde openbare ruimte. Het is als met restaurants. Een niet gering aantal Nederlandse restaurants mag zich verheugen in een of zelfs meer Michelain-sterren (voor wat dat waard is, maar dit terzijde), en van oudsher kan men in Holland uitstekend Indisch eten (iets wat de Michelain-toetsers hoogstwaarschijnlijk over het hoofd zien), dat doet allemaal niets af aan het feit dat de toprestaurants op zich nog niets zeggen over de gemiddelde kwaliteit van de Nederlandse culinaire cultuur in het algemeen. Hopelijk is het doorsnee-restaurant in Nederland niet van een vergelijkbaar lage kwaliteit als die van de gewone openbare ruimte.

Dat de gemiddelde kwaliteit van de Nederlandse openbare ruimte aan de lage kant zou zijn, hoeft op zich nog geen grote ramp te betekenen. Er spelen waarschijnlijk nog wel belangrijkere zaken op stedenbouwkundig en maatschappelijk gebied. Maar wat ronduit stoort is de discrepantie tussen de feitelijke staat van het gewone publieke domein en de ambitie die spreekt uit meer dan een gemiddeld aantal plannen voor de openbare ruimte. In hetzelfde land waar verkeerd gekozen materialen voetgangers doen struikelen, waar het plaveisel van nagenoeg elke winkelstraat wordt ontsierd door tonnen kauwgom, waar elk putdekseltje met onbedoeld feilloze precisie op de verkeerde plaats ligt, waar kasten vol elektronica de weg versperren, waar nauwelijks iets op elkaar aansluit, waar straatmeubilair detoneert, waar bestrating lijkt bedoeld om kapot te rijden, waar op het lokale TV-station de plaatselijke journaille ongestraft de draak kan steken met de ambitieus ingerichte openbare ruimte, ja in datzelfde land werken ontwerpers aan plannen waarin het mooiste niet mooi genoeg, waar geen zee te hoog gaat, waar complexiteit alleen maar bestaat om op creatieve wijze te overwinnen. Zoveel is zeker: er sprake van een schromelijke discrepantie tussen droom en werkelijkheid.

Hoe kan dit? Wat zijn plausibele verklaringen? Misschien ligt het aan onbetrouwbare politici, domme ambtenaren, of onbegrepen ontwerpers? De antwoorden die in de laatste vraag besloten liggen, geven hopelijk slechts aanleiding tot een glimlach, maar helaas zijn ze veelvoorkomend en worden ze serieuzer genomen dan wenselijk. Geklaag over politici is alom aanwezig en kritiek op 'de politiek' vormt een gangbare verklaring voor allerlei maatschappelijke problemen. In deze redenering zijn politici, met ambtenaren in hun kielzog, verantwoordelijk voor het mislukken van openbare ruimte-projecten.
Een andere populaire verklaring zoekt de schuld bij de ontwerpers van de openbare ruimte. Zij zouden niets begrijpen van hetgeen er werkelijk moet gebeuren (dat geldt met name voor buitenlandse ontwerpers). Het spiegelbeeld van dit type verklaring wordt gebruikt door de ontwerpers zelf, als zij een mislukking terugvoeren op onbegrip en manipulatie van hun bedoelingen.
Er zullen in Nederland ongetwijfeld een hoop onbetrouwbare politici, domme ambtenaren, en onbegrepen ontwerpers rondlopen. Maar dat maakt verklaringen waar de oorzaak uitsluitend bij functionarissen en personen gelegd wordt niet sterk. Dat een plaatselijke politicus zich niet als een visionair ontpopt, dat de ambtenaar geen sterke projectleider blijkt te zijn, en dat de ontwerper zich misschien iets te naïef of ronduit wereldvreemd opstelt, zijn mogelijke feiten die op zich geen verklaring vormen. Sterker nog, het zijn dit soort feiten die juist te verklaren vallen. Soms wordt verlekkerd naar het buitenland gekeken, bijvoorbeeld naar Frankrijk. Daar zorgt een zogenaamde 'maître d'ouvrage' dat het goed gaat met projecten voor de openbare ruimte. Zoiets moet in Nederland ook. Misschien is dat zo, maar dan knaagt nog steeds deze vraag: waarom is die 'maître d'ouvrage' er dan tot nu toe niet gekomen?
Veel ontwerpers klagen over het 'slechte opdrachtgeverschap'. Wellicht hebben ze daarmee een punt. Hoe vaak worden ontwerpers niet met schier onmogelijke opgaven het bos ingestuurd? En is het vaak niet zo dat halverwege een project de opgave op opportunistische wijze wordt veranderd waardoor het oorspronkelijke ontwerp in de lucht komt te hangen? Heel goed mogelijk; het zal ongetwijfeld gebeuren, en zeker niet voor het laatst. Maar waarom? Slecht opdrachtgeverschap vormt geen antwoord, maar slechts een herwaardering van de eigenlijke vraag. Als het al zo simpel zou liggen dat slecht opdrachtgeverschap de hoofdreden voor de gemiddeld belabberde staat van het publieke domein zou vormen, dan nog resteert de vraag waarom dit opdrachtgeverschap zo slecht is.
Geld. Er is te weinig geld. Zie hier misschien wel de populairste verklaring voor het gebrek aan kwaliteit. Zit wellicht wat in. Goedkoop materiaal is de oorzaak van veel problemen in de openbare ruimte. En geldgebrek vormt zeker een beperkende randvoorwaarde. Met net als voor alle beperkingen geldt ook voor geld dat er creatief mee omgegaan moet worden. En voor de verklaring zijn we dan weer terug bij af. Het gebrek aan creativiteit is immers een van die zaken die om een verklaring vraagt (evenals de te lage budgetten).

Lyon centrum, 2004

In 2000 verscheen van Jean-Pierre Charbonneau (met medewerking van Florence Michel) het boek 'Transformations de villes. Mode d'emploi' (Paris 2000, Editions de l'Epures). Voor wie meer wil weten over de totstandkoming van met name openbare ruimte-projecten in Frankrijk is deze 'gebruiksaanwijzing' verplichte kost. Als ontwerper heeft Charbonneau in de jaren negentig een sleutelrol gespeeld, bijvoorbeeld in Lyon.
De gemiddelde kwaliteit van de gemiddelde openbare ruimte in Franse steden is zonder enige twijfel van aanzienlijk hoger niveau dan hier in Nederland. Wat de methode annex praktijk van Charbonneau in ieder geval duidelijk maakt is dat de institutionele context van doorslaggevende betekenis is voor het welslagen van openbare ruimte-projecten. Een algemene verklaring voor de matige kwaliteit van de openbare ruimte is de Nederlandse institutionele context. Vast en zeker geen bevredigende verklaring, want 'institutionele context' is nogal algemeen. Maar als het klopt maakt het in ieder geval wel duidelijk dat het niet veel zin heeft om uitsluitend op en naar ijdele politici, bange ambtenaren, naïeve ontwerpers, en criminele vandalen te wijzen.

De institutionele context waarbinnen politici, ambtenaren en ontwerpers in Nederland moeten werken verschilt aanzienlijk van de situatie in Frankrijk. Het gaat in ieder geval om verschillen met betrekking tot:

projectmatige organisatie;
organisatie en kwaliteit van lokaal en regionaal bestuur;
planprocedures en inspraak;
beschikbare financiën;
politieke en de culturele ambities;
publiek gedrag in openbare ruimte;
daadwerkelijke omvang criminaliteit.

Het wordt hoog tijd dat deze verschillen op zich, maar met name in hun onderlinge samenhang worden geanalyseerd. De precedenten uit Predore kunnen hierbij helpen. Dan komen we misschien uit op een methode die in Nederland leidt tot een hoogwaardigere openbare ruimte.

200107